6 (88:7) Gij hebt mij in den ondersten kuil gelegd, in duisternissen, in diepten.
7 (88:8) Uw grimmigheid ligt op mij; Gij hebt mij nedergedrukt met al Uw baren. Sela.
8 (88:9) Mijn bekenden hebt Gij verre van mij gedaan, Gij hebt mij hun tot een groten gruwel gesteld; ik ben besloten, en kan niet uitkomen.
9 (88:10) Mijn oog treurt vanwege verdrukking; HEERE! ik roep tot U den gansen dag; ik strek mijn handen uit tot U.
10 (88:11) Zult Gij wonder doen aan de doden? Of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven? Sela.
11 (88:12) Zal Uw goedertierenheid in het graf verteld worden, Uw getrouwheid in het verderf?
12 (88:13) Zullen Uw wonderen bekend worden in de duisternis, en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?