5 (9:6) Gij hebt de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos.
6 (9:7) O vijand! zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid, en hebt gij de steden uitgeroeid? Hunlieder gedachtenis is met hen vergaan.
7 (9:8) Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte.
8 (9:9) En Hij Zelf zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden.
9 (9:10) En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor den verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid.
10 (9:11) En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
11 (9:12) Psalmzingt den HEERE, Die te Sion woont; verkondigt onder de volken Zijn daden.