26 Dan zal Ik hém met mijn zweep slaan, zoals Ik Midian heb geslagen bij de rots Oreb , zegt de Heer van de hemelse legers. En zoals Ik vroeger bij de Rietzee mijn staf heb gezwaaid [ en mijn macht heb laten zien ], zo zal Ik nu weer mijn staf zwaaien [ en mijn macht laten zien ].
27 In die tijd zal de last die Assur op jullie schouders had gelegd, van jullie afglijden. Het juk dat hij op jullie nek had gelegd, zal worden vernietigd, vanwege de man die Ik heb gezalfd."
28 [ Jesaja zegt: het leger van ] De vijand overvalt Ajat, trekt door Migron, laat zijn bepakking in Michmas achter,
29 trekt de bergpas over en brengt de nacht door in Geba. De bewoners in Rama beven van angst. De mensen uit Gibea-van-Saul vluchten.
30 Schreeuw het uit, Bat-Gallim! Pas op, Laïs! Arm Anatot!
31 De mensen uit Madmena vluchten. De bewoners van Gebim slaan massaal op de vlucht.
32 De vijand staat al bij Nob. Ze schudden dreigend hun vuisten in de richting van de berg Sion en Jeruzalem.