1 [ Jesaja zegt: ] Pas maar op, stad Samaria! Je bent wel zo mooi dat je de kroon van het land wordt genoemd, maar je staat op het hoofd van een dronkenlap. Je lijkt wel een mooie bloem, maar die bloem zal afvallen. Je bent wel de trots van het prachtige dal van Israël, maar je bewoners zijn dronken.
2 Let op, de Heer heeft iemand uitgekozen om je te straffen. Hij komt als een hagelbui, als een verwoestende storm, als een zware overstroming die alles tegen de grond slaat.
3 Samaria, de kroon van de dronken mannen van Israël, zal worden vertrapt.
4 En met die prachtige bloem, die prachtige kroon van het dal van Israël, zal het net zo aflopen als met een vroege vijg aan een boom: een voorbijganger plukt hem zo maar af en eet hem op.
5 In die tijd zal de Heer van de hemelse legers Zelf een prachtige kroon zijn voor het overblijfsel van zijn volk.
6 Hij zal er met zijn Geest voor zorgen dat de rechters weer rechtvaardig zijn. En Hij zal door zijn Geest de soldaten heldenmoed geven, zodat ze de vijanden tot ver buiten de stadspoorten zullen terugjagen.
7 Ook Jeruzalem wordt geleid door dronkenlappen. Priesters en profeten waggelen rond. Ze zijn verward door de wijn. Ze waggelen als de Heer hun iets laat zien. Ze wankelen als ze moeten rechtspreken.
8 De tafels waaraan ze zitten, liggen vol met hun braaksel. Er is geen plek meer schoon.
9 Ze zeggen: 'Wil die Jesaja ons soms leren hoe het moet? Wil hij ons leren begrijpen wat God zegt? Denkt hij soms dat we kleine kinderen zijn?
10 Wat hij zegt is altijd maar wet op wet, wet op wet, regel op regel, regel op regel, hier wat, daar wat. [ Allemaal gezeur. ]'
11 Daarom zal de Heer tot dit volk spreken door mensen met een vreemde, andere taal.
12 Ooit heeft Hij tegen het volk gezegd: 'Hier kunnen jullie rusten. De mensen die moe zijn, kunnen hier uitrusten. Hier kunnen jullie verfrist worden.' Maar ze wilden niet luisteren.
13 Voor hen is alles wat de Heer zegt alleen maar wet op wet, wet op wet, regel op regel, regel op regel, hier wat, daar wat. Daardoor zullen ze struikelen en te pletter vallen. Ze zullen in de val lopen en gevangen genomen worden.
14 Luister daarom, jullie die zich niets van de Heer aantrekken! Jullie, die over dit volk in Jeruzalem heersen!
15 Jullie zeggen: 'We hebben een verbond met de dood gesloten [ (Egypte) ], en met het dodenrijk een verdrag gemaakt. Als de vijand [ (Assur) ] als een grote overstroming en als een vloedgolf aankomt, zal hij ons niet kunnen bereiken. Wij zijn veilig.' Maar jullie verbergen je achter een leugen en verstoppen je onder bedrog.
16 Daarom zegt de Heer: "Ik ga in Sion een Steen leggen, een stevige, kostbare Steen. Een Steen die de belangrijkste Bouwsteen van het gebouw zal worden en die stevig zal liggen. Wie op die Steen vertrouwt, zal niet hoeven te vluchten.
17 Ik zal jullie opmeten en beoordelen. Mijn recht is mijn meetlint en mijn rechtvaardigheid is mijn waterpas. Dan zal de vijand als een hagelbui jullie schuilplaats van leugens [ (= het verbond met Egypte) ] platgooien. Hij zal die als een vloedgolf wegspoelen."
18 Jullie verbond met de dood [ (Egypte) ] zal worden vernietigd en jullie verdrag met het dodenrijk zal niet blijven bestaan. Als de vijand als een grote vloedgolf komt, zullen jullie daardoor worden vernietigd.
19 Elke keer als hij langskomt, zal hij jullie meesleuren. Steeds opnieuw zal hij langskomen, dag en nacht. Alleen al als jullie horen zeggen dat hij komt, zal dat een nachtmerrie voor jullie zijn.
20 Jullie zullen je verschrikkelijk voelen. Alsof je bed te kort is om languit te liggen en je deken te smal is om onder weg te kruipen.
21 Want de Heer zal iets bijzonders [ bij jullie ] doen, net als vroeger [ bij de Filistijnen ] bij de berg Perazim, en net als vroeger in het dal van Gibeon. Het zal iets heel ongewoons zijn, iets heel bijzonders.
22 Lach niet langer om wat ik zeg, want dan zal jullie leven alleen maar nóg moeilijker worden. Want de Heer van de hemelse legers heeft mij gezegd dat Hij vastbesloten is om het hele land te vernietigen.
23 [ Jesaja zegt: ] Luister naar wat ik zeg! Let op mijn woorden!
24 Gaat een boer soms altijd maar door met het land om te ploegen als hij wil gaan zaaien? Gaat hij aldoor maar door met stenen weghalen uit de akker?
25 Nee, als hij daarmee klaar is, zaait hij dille en komijn. Of hij zaait graan: tarwe, gerst, spelt, ieder op een plaats.
26 God leert hem wat hij precies moet doen. Hij leert hem ook hoe hij moet oogsten en hoe hij de korrels uit de aren moet kloppen.
27 De dille klop je niet op dezelfde manier uit als tarwe. En komijn klop je veel voorzichtiger uit dan gerst. Elke soort moet op zijn eigen manier worden behandeld.
28 Ook het graan voor het brood moet op zijn eigen manier worden uitgeklopt, anders gaan de korrels kapot.
29 Al deze kennis komt van de Heer van de hemelse legers. Gods wijsheid is groot. Zijn plannen zijn wijs. [ Met alles wat God doet heeft Hij een plan. ]