5 [ Maar tegen Assur zegt de Heer: ] "Assur, het zal slecht met jou aflopen. Jij bent de stok waarmee Ik mijn volk wil slaan. Jij bent het wapen van mijn boosheid.
6 Ik zal jou op mijn volk afsturen, omdat Ik woedend ben op mijn volk dat zich niets van Mij aantrekt. Ik zal jou laten komen om het land leeg te roven en te vertrappen als vuilnis in de straten.
7 Maar jij begrijpt niet dat dit míjn plan is. Jij hebt je eigen plannen. Jij wil allerlei volken vernietigen.
8 Jij denkt: 'Ik heb toch overal koningen aangesteld?
9 Ik heb de steden Kalno en Karkemis, Hamat en Arpad, Samaria en Damaskus veroverd. Met al die steden liep het hetzelfde af.
10 Ze hadden veel meer goden dan Jeruzalem en Samaria. En hun godenbeelden waren veel mooier dan die van Jeruzalem en Samaria. Toch heb ik die steden veroverd.
11 Dan zal ik Samaria en Jeruzalem met hun goden toch zeker óók kunnen veroveren?'