4 Hij zal rechtspreken over de landen en volken. Dan zullen zij hun zwaarden omsmeden tot ploegen. En hun speren zullen ze omsmeden tot snoeischaren. De volken zullen niet meer tegen elkaar strijden. Ze zullen hun bewoners niet meer leren oorlogvoeren.
5 Kom, volk van Israël, laten we wandelen in het licht van de Heer.
6 [ Jesaja zegt: ] Heer, U heeft uw volk, het volk Israël, verlaten. U heeft hen verlaten omdat ze de godsdiensten van de volken in het oosten hebben overgenomen. En ze doen aan waarzeggerij, net als de Filistijnen. En ze sluiten verbonden met buitenlanders.
7 Het land Israël is vol zilver en goud en ontelbare schatten. Er zijn ook ontelbaar veel paarden en strijdwagens.
8 Ook is het land vol godenbeelden. De mensen aanbidden hun zelfgemaakte goden.
9 Iedereen, van hoog tot laag, buigt zich daarvoor. Dat zult U hun niet vergeven.
10 Verstop je in de rotskloven! Verberg je in holen onder de grond, uit angst voor de Heer en voor zijn schitterende macht en majesteit!