9 Er wordt niet meer gedronken en gezongen. De wijn is bitter geworden.
10 De verwoeste stad ligt in puin, de huizen zijn onbewoonbaar.
11 In de straten jammeren de mensen omdat er geen wijn meer is. Alle vrolijkheid is verdwenen.
12 De stad is één grote berg puin. De poortdeuren zijn stukgehakt.
13 Maar in dit land, tussen deze volken, zal een klein overblijfsel blijven bestaan. Net zoals na de olijvenoogst of druivenoogst nog een paar olijven of druiven aan de boom overblijven.
14 De mensen die overblijven, zullen juichen en jubelen over de hemelse macht en majesteit van de Heer, vanaf de zeekust [ tot in het hele land ].
15 Prijs daarom van oost tot west de Heer, de God van Israël.