1 [ De Heer zegt: ] "Pas maar op, Jeruzalem, stad waar mijn [ offer ]vuur brandt! Pas maar op, Jeruzalem, stad waar [ koning ] David woonde! Jaar na jaar worden steeds op mijn feesten de offers verbrand.
2 Maar op een dag zal Ik je zó in moeilijkheden brengen, dat je ervan zal kreunen en steunen, Jeruzalem. Dan zal de hele stad één vuurzee worden.
3 Want Ik zal je laten omsingelen. Er zullen aanvalstorens om je heen gezet worden. Ik zal je laten aanvallen, Jeruzalem.
4 Dan zul je geen grote mond meer hebben. Je zal nog maar een heel klein stemmetje hebben, dat diep uit de grond lijkt te komen. Het zal maar zacht vanuit het stof te horen zijn. Alleen wat gepiep klinkt er nog.
5 Maar je vijanden die jou met hun grote, wrede legers bedreigden, zullen verdwijnen als stof in de wind. Plotseling zal dat gebeuren, in één ogenblik.
6 De Heer van de hemelse legers zal met donderend geweld naar je toe komen. De aarde zal beven. Hij zal komen met donder, aardbevingen, gedreun, storm, bliksem en een alles-verwoestend vuur.
7 Alle vijanden die Jeruzalem aanvielen, zullen verdwijnen, zoals een droom verdwijnt als je wakker wordt. Alle vijanden die Jeruzalem en de andere steden bedreigen, zullen plotseling verdwijnen.