3 De volken slaan op de vlucht als zij uw donderende stem horen. Als U opstaat om hen te bedreigen, vluchten ze weg.
4 De buit die ze hadden binnengehaald, wordt [ van hen ] weggeroofd, net zoals sprinkhanen alles opvreten. Als een zwerm sprinkhanen vallen de mensen op de buit aan [ en nemen terug wat van hen was geroofd ].
5 De Heer is machtig. Hij woont in de hoge hemel. Hij heeft Jeruzalem gevuld met rechtvaardigheid.
6 Op een dag zal de Heer jullie wijsheid en kennis geven. Daardoor zullen jullie zekerheid in het leven hebben. Diep ontzag voor de Heer zal jullie grootste schat zijn.
7 Maar nu schreeuwen zelfs de flinkste mannen het uit in de straten. De mannen die om vrede gingen vragen, komen huilend terug.
8 De wegen zijn verwoest. De reizigers zijn verdwenen. Want de vijand verbreekt het verbond. Hij verwoest de steden. Een mensenleven telt niet.
9 Het hele land treurt en verdroogt. De Libanon schaamt zich, omdat alles op de berg verdroogd is. De Saron-vlakte is een woestijn geworden. De bomen op de Basan en de Karmel verliezen hun bladeren.