11 Hij zal als een herder zijn kudde hoeden. Hij zal de lammetjes in zijn armen nemen en ze dragen. De schapen die jongen hebben, zal Hij rustig leiden.
12 [ Jesaja zegt: ] Wie heeft in de palm van zijn hand gemeten hoeveel water er op aarde is? Wie heeft tussen zijn duim en pink gemeten hoe groot de hemel is? Wie heeft met een maatbeker gemeten hoeveel stof er op de aarde is? Wie heeft de bergen en de heuvels op een weegschaal gewogen?
13 Wie gaf leiding aan de Geest van de Heer? Wie heeft Hem goede raad gegeven?
14 Met wie heeft Hij overlegd? Wie heeft Hem iets geleerd en wie heeft Hem wijsheid gegeven? Wie heeft Hem gezegd hoe het moet?
15 Let op, de volken zijn maar als een druppel aan een emmer, als een stofje aan een weegschaal. Let op, Hij strooit de eilanden uit als fijn stof!
16 Alle bomen op de Libanon zijn niet genoeg voor een brand-offer voor de Heer. Er zijn niet genoeg wilde dieren om Hem een brand-offer te brengen dat Hem voldoende eert.
17 Vergeleken met God stellen de volken niets voor. Vergeleken met Hem zijn ze klein en onbelangrijk.