4 Ze riepen zó luid, dat de deurposten [ van de tempel ] ervan beefden. Ook was de tempel vol met rook.
5 Toen riep ik uit: "Help, ik ga dood! Want ik ben een mens uit wie geen enkel goed woord komt. En ik hoor bij een volk waar geen enkel goed woord uit komt. En nu heb ik de Koning gezien, de Heer van de hemelse legers!"
6 Maar één van de engelen vloog naar mij toe. Hij had in zijn hand een tang met een stuk gloeiende houtskool, dat hij uit het vuur op het altaar had genomen.
7 Hij raakte met de gloeiende houtskool mijn mond aan. Toen zei hij: "Let op, deze houtskool heeft je mond aangeraakt. Nu zijn je mond en je hart schoongebrand. Alles waarin je ongehoorzaam aan God bent geweest, is weggedaan en vergeven."
8 Toen hoorde ik de Heer zeggen: "Wie zal Ik sturen? Wie zal voor Ons gaan?" Ik antwoordde: "Hier ben ik. Stuur mij."
9 Toen zei Hij: "Ga tegen dit volk zeggen: 'Luister, maar begrijp het niet. Kijk, maar laat het niet tot je doordringen.'
10 Maak het hart van dit volk koppig. Maak hun oren doof en plak hun ogen dicht. Dan zullen ze met hun ogen niets zien en met hun oren niets horen en met hun hart niets begrijpen. Daardoor zullen ze niet bij Mij terugkomen en zal Ik hen niet genezen."