2 Ik zorgde ervoor dat de priester Uria en Zacharia, de zoon van Jeberechja, het mij zagen opschrijven, want zij waren betrouwbare mannen. Zo had ik getuigen.
3 Intussen was mijn vrouw, een profetes, in verwachting geraakt. We kregen een zoon. De Heer zei tegen mij: "Noem hem Maher-Schalal Chaz-Baz [ (= 'Snelle roof, snelle buit') ].
4 Want voordat de jongen 'pappa' en 'mamma' zal kunnen zeggen, zullen de rijkdommen van Damaskus [ (de hoofdstad van Aram) ] en de buit uit Samaria [ (de hoofdstad van het koninkrijk Israël) ] worden meegenomen naar de koning van Assur."
5 Verder zei de Heer tegen mij.
6 "Ik ben er altijd voor mijn volk. Net als het rustig kabbelende water van de vijver van Siloa. [ Ik ben er altijd om voor hen te zorgen. ] Maar het maakt hun niets uit. Ze sluiten liever een verbond met koning Rezin van Aram en koning Peka van Israël.
7 Daarom zal Ik de koning van Assur met zijn machtige leger laten komen. Dat leger zal als een woeste rivier het land bedekken. Het zal zijn als de brede en snelstromende Eufraat wanneer die buiten zijn oevers treedt en alles overspoelt.
8 Assur zal Juda overspoelen en steeds verder om zich heen grijpen, totdat het water Juda tot aan de lippen komt. Assur zal met zijn legers het hele land bedekken."– O Heer, wees met ons! [ roept Jesaja uit. ]