8 Alle bewoners van het koninkrijk Israël en van Samaria zullen het merken. Ze zeggen nu nog wel trots:
9 "Muren van gebakken stenen zijn ingestort, maar we zullen ze herbouwen van uitgehakte stenen. De wilde vijgenbomen zijn omgehakt, maar we zullen er cederbomen voor in de plaats zetten."
10 Maar de Heer zal vijanden van koning Rezin [ van Aram ] ophitsen tegen Israël. Hij zal Israëls vijanden verzamelen.
11 Van de ene kant valt Aram aan, van de andere kant komen de Filistijnen en samen slokken ze Israël op. Maar nog steeds is de Heer woedend en zijn straf houdt nog niet op.
12 Want het volk gaat nog steeds niet terug naar de Heer die hen strafte. Nog steeds gaan ze niet naar de Heer van de hemelse legers om hulp.
13 Daarom zal de Heer op één dag van Israël de kop en de staart afsnijden, de palmtak en de rietstengel.
14 De leiders zijn de kop [ en de palmtak ], en de leugen-profeten zijn de staart [ en de rietstengel ].