5 Het mag geen enkel gebrek hebben en het moet mannelijk en een jaar oud zijn. Het mag ook een bokje zijn.
6 Tegen de avond van de veertiende dag van de maand moeten alle Israëlieten de dieren slachten.
7 Het bloed moeten ze strijken aan de posten van de voordeur van het huis waar zij eten.
8 Die nacht moet iedereen geroosterd vlees eten, met ongezuurd brood en bittere kruiden.
9 Het vlees mag niet rauw of gekookt worden gegeten. Rooster het boven het vuur met de kop, de poten en de ingewanden erbij.
10 Al het vlees moet diezelfde nacht worden opgegeten. Als er toch iets overblijft, moet dat de volgende morgen worden verbrand.
11 Het moet een haastige maaltijd zijn, iedereen moet klaar staan om op reis te gaan. De sandalen aan en de wandelstaf in de hand. Het is een Pesach (Voorbijgang) voor de Here.