1 De Here gaf Mozes opnieuw een opdracht:
2 ‘Zeg tegen de Israëlieten dat zij moeten terugkeren naar Pi-Hachirot tussen Migdol en de zee, tegenover Baäl-Sefon en daar blijven.
3 De farao zal dan denken: “Ha, nu zitten ze in de val tussen de woestijn en de zee”.
4 Ik zal ervoor zorgen dat de farao opnieuw hardnekkig blijft weigeren, zodat hij de achtervolging zal inzetten. Dan kan Ik grote eer en glorie behalen door de farao en zijn legers ten val te brengen. Zij zullen merken dat Ik God, de Here, ben!’ De Israëlieten sloegen dus hun kamp op waar God had gezegd.
5 Toen de farao hoorde dat de Israëlieten waren gevlucht en helemaal niet van plan waren na drie dagen te stoppen, draaiden hij en zijn dienaren om als een blad aan de boom en zeiden: ‘Wat hebben we gedaan? We hadden die slaven nooit moeten laten gaan!’
6 De farao liet zijn rijtuig inspannen en zette de achtervolging in
7 aan het hoofd van zijn zeshonderd beste strijdwagens met hun volledige gevechtsbemanning.