31 Zij noemden het brood ‘manna’ (dat betekent: ‘Wat is het?’). Het was wit als korianderzaad en smaakte naar honingkoek.
32 Toen gaf Mozes het volk nog een opdracht van de Here: zij moesten 2,2 liter van het manna bewaren, zodat latere generaties het brood konden zien, waarmee de Here zijn volk in de woestijn voedde toen zij uit Egypte waren weggetrokken.
33 Mozes zei tegen Aäron: ‘Haal een kruik, doe daar 2,2 liter manna in en bewaar het voor de komende geslachten op de plaats waar de Heer aanwezig is.’
34 Aäron deed wat de Here Mozes had opgedragen en bewaarde het manna naast de ark in de tabernakel.
35 Veertig jaar lang aten de Israëlieten het manna, totdat zij in het land Kanaän aankwamen.
36 Voor het afmeten van het manna gebruikte men een vaste maat, een vat van tweeëntwintig en een halve kilo.