11 Als hij in een van deze drie gevallen in gebreke blijft, mag zij hem verlaten als vrije vrouw, maar zonder geld.
12 Ieder die een man zo hard slaat dat hij sterft, moet zelf ook ter dood worden gebracht.
13 Maar als het per ongeluk is gebeurd—indien God het toeliet—dan zal Ik een plaats aanwijzen waarheen hij kan vluchten en waar hij bescherming krijgt.
14 Als een man echter met opzet een andere man aanvalt om hem te doden, sleur hem dan desnoods van mijn altaar weg en dood hem.
15 Iemand die zijn vader of moeder mishandelt, moet zeker ter dood worden gebracht.
16 Een ontvoerder moet worden gedood, ongeacht of hij het slachtoffer nog bij zich heeft of dat hij het al heeft verkocht als slaaf.
17 Iemand die zijn vader of moeder vervloekt, moet zeker ter dood worden gebracht.