1 De Here zei tegen Mozes:
2 ‘Zeg het volk Israël dat iedere man die in zijn hart de behoefte daartoe voelt, Mij iets mag geven van de volgende zaken:
3-5 goud, zilver, koper, blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitenhaar, roodgeverfde lamsvellen, dassenvellen en acaciahout,
6 olie voor de lampen, specerijen voor de zalfolie en kruiden voor het reukwerk,
7 onyxstenen en stenen voor het priesterkleed en de borsttas.
8 Het volk moet een heiligdom voor Mij maken, zodat Ik onder mijn volk kan wonen.
9 Het moet een grote tent worden, een tabernakel. Ik zal u een voorbeeld laten zien en nauwkeurig omschrijven hoe Ik het gemaakt wil hebben.