2 ‘Zeg het volk Israël dat iedere man die in zijn hart de behoefte daartoe voelt, Mij iets mag geven van de volgende zaken:
3-5 goud, zilver, koper, blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitenhaar, roodgeverfde lamsvellen, dassenvellen en acaciahout,
6 olie voor de lampen, specerijen voor de zalfolie en kruiden voor het reukwerk,
7 onyxstenen en stenen voor het priesterkleed en de borsttas.
8 Het volk moet een heiligdom voor Mij maken, zodat Ik onder mijn volk kan wonen.
9 Het moet een grote tent worden, een tabernakel. Ik zal u een voorbeeld laten zien en nauwkeurig omschrijven hoe Ik het gemaakt wil hebben.
10 Zij moeten van acaciahout een ark maken, 113 cm lang, 68 cm breed en 68 cm hoog.