1 ‘Wijd uw broer Aäron en zijn zonen Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar tot priesters voor Mij.
2 Maak heilige kleren voor Aäron om te laten zien dat hij aan Mij is gewijd, mooie gewaden die het belang van zijn taak onderstrepen.
3 Geef opdracht aan vaklieden, mensen die hun vak verstaan, kleren te maken die hem zullen onderscheiden van anderen, om hem te heiligen, zodat hij voor Mij het priesterambt kan uitoefenen.
4 Dit is de kleding die zij moeten maken: een borsttas, een priesterkleed, een overmantel, een bewerkt onderkleed, een tulband en een gordel. Ook voor Aärons zonen moeten zij heilige kleding maken.
5 Deze kleding moet worden gemaakt van gouddraad, scharlaken en fijn linnen.
6 Het priesterkleed moet worden gemaakt van goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn getwijnd linnen.
7 Hij moet uit twee schouderstukken bestaan die aan elkaar moeten kunnen worden bevestigd.