1 Mozes was herder geworden over de schapen van zijn schoonvader Jetro, de priester van Midjan. Op een dag was hij met de kudde aan de rand van de woestijn vlakbij de Horeb, de berg van God.
2 Daar verscheen de Engel van de Here aan hem als een vuurvlam, midden in een braamstruik. Toen Mozes zag dat de braamstruik wel vlam had gevat maar niet verbrandde,
3 liep hij er naar toe om het beter te bekijken.
4 Toen de Here dat zag, riep Hij: ‘Mozes, Mozes!’ ‘Hier ben ik,’ zei Mozes.
5 ‘Kom niet dichterbij,’ zei de Here. ‘Trek uw sandalen uit, want u staat op heilige grond.