16 ‘Roep de leiders van Israël bijeen,’ droeg God hem op, ‘en zeg tegen hen: de Here, de God van onze voorouders, is mij verschenen en heeft mij gezegd: “Ik heb mijn volk opgezocht en gezien wat hun in Egypte wordt aangedaan.
17 Ik zal hen redden van de slavernij en de onderdrukking en hen brengen naar het land waar nu nog Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten wonen. Dat is een land dat overvloeit van melk en honing.”
18 De leiders van het volk van Israël zullen deze boodschap geloven. Zij moeten meegaan naar de koning van Egypte en hem zeggen: “De Here, de God van de Hebreeërs, heeft met ons gesproken en ons opgedragen drie dagreizen ver de woestijn in te trekken en Hem daar offers te brengen. Wilt u ons laten gaan?”
19 Maar Ik weet dat de koning van Egypte u niet zal laten gaan, tenzij hij daartoe wordt gedwongen.
20 En daarom zál Ik hem dwingen! Ik zal Egypte te gronde richten met mijn wonderen, zodat hij u ten slotte zal laten gaan.
21 Ik zal ervoor zorgen dat de Egyptenaren u bij het vertrek zullen overladen met geschenken, zodat u niet met lege handen hoeft te vertrekken.
22 Iedere vrouw moet van haar meesters vrouw en buurvrouwen juwelen, zilver, goud en de beste kleren vragen. Uw zonen en dochters zullen gekleed gaan in het beste van Egypte!’