30 De volgende dag sprak Mozes het volk toe en zei: ‘Jullie hebben een grote zonde begaan, maar ik zal de berg weer beklimmen om de Here te vragen of Hij jullie wil vergeven.’
31 Daarna ging Mozes terug naar de Here en zei: ‘Het volk heeft een grote zonde begaan, want het heeft voor zichzelf een gouden god gemaakt.
32 Alstublieft, vergeeft U hun hun zonde en zo niet, verwijder mijn naam dan uit het boek dat U hebt geschreven.’
33 ‘Iemand die tegen Mij heeft gezondigd, verwijder Ik uit mijn boek,’ antwoordde de Here.
34 ‘Maar ga hier nu weg en breng het volk naar de plaats waarover Ik heb gesproken. Ik beloof je dat mijn Engel voor jullie uit zal gaan. Maar als Ik dit volk weer bezoek, zal Ik hen zeker straffen voor hun zonde.’
35 Zo strafte de Here het volk, omdat het Aärons kalf had aanbeden.