13 Hij goot vier gouden ringen en bevestigde die aan de buitenkant van de tafelpoten,
14 vlak onder de gouden rand.
15-16 Van acaciahout maakte hij draagstokken en hij overtrok ze met goud. Het verdere toebehoren van de tafel—de schotels, schalen, kommen en kannen—maakte hij van puur goud.
17 Ook de kandelaar werd van puur, gedreven goud gemaakt. Het voetstuk, de schacht, de lamphouders en de versieringen in de vorm van amandelbloesems waren helemaal uit één stuk gemaakt.
18 De kandelaar telde zes armen, drie aan elke kant.
19 Elke arm was versierd met afbeeldingen van bloesems.
20-21 De kandelaar zelf was versierd met amandelbloesems, een onder elke arm en een erboven, vier in totaal.