15-16 Van acaciahout maakte hij draagstokken en hij overtrok ze met goud. Het verdere toebehoren van de tafel—de schotels, schalen, kommen en kannen—maakte hij van puur goud.
17 Ook de kandelaar werd van puur, gedreven goud gemaakt. Het voetstuk, de schacht, de lamphouders en de versieringen in de vorm van amandelbloesems waren helemaal uit één stuk gemaakt.
18 De kandelaar telde zes armen, drie aan elke kant.
19 Elke arm was versierd met afbeeldingen van bloesems.
20-21 De kandelaar zelf was versierd met amandelbloesems, een onder elke arm en een erboven, vier in totaal.
22 Armen en versieringen waren allemaal uit één stuk gedreven goud.
23-24 Daarna maakte hij de zeven lampen op de armen, evenals de snuiters en de asbakjes van puur goud. De kandelaar woog in zijn geheel dertig kilo en was geheel van puur goud.