11 op de tweede rij hematiet, saffier en diamant;
12 op de derde rij opaal, agaat en amethist en
13 op de vierde rij chrysoliet, onyx en jaspis. Alle stenen waren in een gouden zetting gevat.
14 De stenen waren gegraveerd als een zegel, met op elke steen de naam van een van de twaalf stammen van Israël.
15-18 Om de borsttas aan het priesterkleed te bevestigen, werd aan elk schouderstuk van het priesterkleed een gouden ring gemaakt. Twee gevlochten gouden kettinkjes liepen van die ringen naar twee ringen aan de bovenste rand van de borsttas.
19 Twee andere gouden ringen werden vastgemaakt aan de onderste rand van de borsttas, bij het priesterkleed.
20 Laag op de schouderstukken van het priesterkleed werden ook twee gouden ringen bevestigd, vlak boven de geweven riem.