14 De stenen waren gegraveerd als een zegel, met op elke steen de naam van een van de twaalf stammen van Israël.
15-18 Om de borsttas aan het priesterkleed te bevestigen, werd aan elk schouderstuk van het priesterkleed een gouden ring gemaakt. Twee gevlochten gouden kettinkjes liepen van die ringen naar twee ringen aan de bovenste rand van de borsttas.
19 Twee andere gouden ringen werden vastgemaakt aan de onderste rand van de borsttas, bij het priesterkleed.
20 Laag op de schouderstukken van het priesterkleed werden ook twee gouden ringen bevestigd, vlak boven de geweven riem.
21 De ringen werden verbonden met behulp van een blauwpurperen koord, zodat de borsttas vastzat op de riem van het priesterkleed en niet kon wegschuiven. Er werd precies zo gewerkt als de Here het Mozes had bevolen.
22 De mantel die onder het priesterkleed werd gedragen, werd geweven van blauwpurper,
23 met een halsopening in het midden. Rond de halsopening zat een stevige rand, zodat hij niet kon inscheuren.