3 Maar Mozes en Aäron gaven het niet op. ‘De God van de Hebreeërs heeft met ons gesproken,’ zeiden zij. ‘Wij moeten drie dagreizen ver de woestijn intrekken en daar de Here, onze God, offers brengen. Als wij Hem niet gehoorzamen, zal Hij ons doden met ziekten of geweld.’
4 ‘Wie denken jullie dat je bent,’ riep de farao,
5 ‘Jullie volk is al groter dan het onze en nu houden jullie ze ook nog van het werk.’
6 Nog diezelfde dag gaf de farao de opzichters en werkbazen van het volk Israël de opdracht:
7 ‘Geef het volk niet langer stro om stenen te maken! Zij moeten nu maar zelf stro gaan zoeken.
8 Maar zorg ervoor dat ze net zoveel stenen maken als tot nu toe. Zij hebben schijnbaar niet genoeg te doen, anders zouden ze het niet hebben over zo'n reis naar de woestijn om daar hun God te aanbidden.
9 Laat ze maar zweten. Dan zullen zij het wel afleren te luisteren naar de leugens van Mozes en Aäron!’