4 En nu heb Ik de onderdrukking van het volk Israël, als slaven van de Egyptenaren, gezien en Ik heb Mij mijn verbond herinnerd.
5 Daarom moet u de afstammelingen van Israël vertellen dat Ik mijn enorme macht zal gebruiken en grote wonderen zal doen om hen uit de slavernij te bevrijden.
6 Ik zal hen aannemen als mijn volk en Ik zal hun God zijn. En zij zullen weten dat Ik de Here hun God ben, die hen heeft gered van de Egyptenaren.
7-8 Ik zal hen brengen naar het land dat Ik Abraham, Isaak en Jakob al heb beloofd. Het zal hun toebehoren.’ Mozes vertelde het volk wat God had gezegd, maar zij wilden niet naar hem luisteren. De gevolgen van zijn eerdere uitspraken hadden hen totaal ontmoedigd.
9 De Here sprak opnieuw met Mozes en zei:
10 ‘Ga terug naar de farao en zeg hem dat hij het volk van Israël móet laten gaan.’
11 ‘Maar ziet U het dan niet?’ protesteerde Mozes. ‘Als het volk al niet naar mij wil luisteren, hoe kan ik dan verwachten dat de farao dat wel zal doen? Ik ben toch immers geen spreker!’