24 Bliksemschichten schoten door de lucht, gevolgd door de zwaarste hagelbuien die Egypte ooit had meegemaakt.
25 Alles en iedereen zonder dak boven het hoofd werd neergeslagen, zelfs bomen knapten af.
26 Alleen in het land Gosen waar de Israëlieten woonden, hagelde het niet.
27 Toen liet de farao Mozes en Aäron komen en hij riep: ‘Ik weet dat ik deze keer heb gezondigd. Jullie God is rechtvaardig, ik en mijn volk zijn schuldig.
28 Bid tot de Here. Want de donder en hagel die Hij heeft gestuurd, zijn niet te dragen. Ik zal het volk nu echt laten gaan, het hoeft hier niet langer te blijven.’
29 Mozes antwoordde: ‘Zodra ik buiten de stad ben, zal ik mijn armen naar de hemel opheffen en tot God bidden. Dan zullen de donder en de hagel ophouden, want de aarde is het eigendom van de Here.
30 Maar ik weet heel goed dat u en uw dienaren nog steeds geen ontzag voor de Here hebben.’