1 Toen ik om mij heen keek, zag ik een man met een meetlat in zijn hand.
2 ‘Waar gaat u heen?’ vroeg ik. ‘Ik ga Jeruzalem opmeten,’ zei hij. ‘Ik ga de stad opmeten om te zien hoe groot ze moet worden.’
3 Daarna liep de engel die met mij sprak, een andere engel tegemoet die zijn richting opkwam.
4 ‘Ga die jongeman vertellen,’ zei de andere engel, ‘dat Jeruzalem eens zó vol zal zijn dat er niet voor iedereen plaats is! Velen zullen buiten de stadsmuren wonen met hun grote kudden vee en toch zullen zij veilig zijn.