6 ‘Wat is het?’ vroeg ik. Hij antwoordde: ‘Het is een groot vat, gevuld met de zonden uit het hele land.’
7 Toen werd het loden deksel van het vat opgelicht en ik zag er een vrouw in zitten.
8 De engel zei: ‘Zij stelt de goddeloosheid voor.’ Hij duwde haar terug in het vat en liet het zware deksel weer vallen.
9 Toen zag ik twee vrouwen die naar ons toe vlogen, met vleugels als van een ooievaar. Zij pakten het grote vat op en vlogen hoog in de lucht ermee weg.
10 ‘Waar brengen zij het vat naartoe?’ vroeg ik de engel.
11 ‘Naar Babel,’ antwoordde hij. ‘Daar bouwen ze een huis voor de vrouw en als dat klaar is, zal ze daar op een voetstuk gezet worden.’