1 Toen hief de Geest mij op en bracht mij naar de Oostpoort van het huis des Heren, die op het oosten uitziet. En zie, bij de ingang van de poort waren vijfentwintig mannen; onder hen zag ik Jaäzanja, de zoon van Azzur, en Pelatja, de zoon van Benaja, de vorsten van het volk.