4 Daarom, profeteer tegen hen, profeteer, mensenkind!
5 Toen viel de Geest des Heren op mij, en Hij zeide tot mij: Spreek: zo zegt de Here: aldus hebt gij gesproken, huis Israëls, en wat in uw geest opkomt, is Mij bekend.
6 Gij hebt in deze stad velen gedood en haar straten met doden gevuld.
7 Daarom, zo zegt de Here Here, degenen die gij in haar gedood hebt, die zijn het vlees, en zij is de pot, maar u zal Ik uit haar midden weghalen.
8 Gij vreest het zwaard – het zwaard zal Ik over u brengen, luidt het woord van de Here Here.
9 Ik zal u uit haar midden weghalen, u overgeven in de macht van vreemden en gerichten aan u voltrekken.
10 Door het zwaard zult gij vallen; in het gebied van Israël zal Ik over u gericht houden; en gij zult weten, dat Ik de Here ben.