1 Toen mannen uit de oudsten van Israël tot mij kwamen en zich voor mij neerzetten,
2 kwam het woord des Heren tot mij:
3 Mensenkind, deze mannen dragen hun afgoden in het hart en hebben vlak voor zich gesteld wat hun een struikelblok tot ongerechtigheid is; zou Ik Mij dan nog door hen laten raadplegen?
4 Daarom spreek en zeg tot hen: zo zegt de Here Here: ieder uit het huis Israëls, die zijn afgoden in het hart draagt, en vlak voor zich stelt wat hem een struikelblok tot ongerechtigheid is, en dan tot de profeet komt – Ik, de Here, zal hem bij zijn komst van antwoord dienen met zijn vele afgoden,