1 Het woord des Heren kwam tot mij:
2 Hoe komt gij er toch toe, dit spreekwoord te gebruiken in het land Israëls: de vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden?
3 Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, gij zult dit spreekwoord in Israël niet meer gebruiken.
4 Zie, alle zielen zijn van Mij, zowel de ziel van de vader als die van de zoon zijn van Mij; de ziel die zondigt, die zal sterven.
5 Wanneer nu iemand rechtvaardig is en naar recht en gerechtigheid handelt,