1 En gij, hef een klaaglied aan over de vorsten van Israël,
2 en zeg:Hoe was uw moeder een leeuwinonder de leeuwen!Tussen jonge leeuwen legde zij zich neer,haar welpen bracht zij groot.
3 Een van haar welpen kweekte zij op,hij werd een jonge leeuw,verscheuren leerde hij zijn prooi,zelfs mensen verslond hij!
4 De volken hoorden van hem gewagen –in hun valkuil werd hij gevangenen met haken brachten zij hemnaar het land Egypte.
5 Toen zij zag, dat haar hoopuitbleef, ja, was verloren gegaan,nam zij een andere van haar welpenen maakte hem tot jonge leeuw.
6 Fier liep hij rond tussen de leeuwen,hij was een jonge leeuw,verscheuren leerde hij zijn prooi,zelfs mensen verslond hij!