1 Hij zeide tot mij: Mensenkind, sta op uw voeten, opdat Ik met u spreke.
2 Zodra Hij tot mij sprak, kwam de geest in mij en deed mij op mijn voeten staan en ik hoorde Hem, die tot mij sprak.
3 Hij zeide tot mij: Mensenkind, Ik zend u tot de Israëlieten, de opstandige volken die tegen Mij in opstand gekomen zijn; zij en hun vaderen zijn van Mij afgevallen tot op deze eigen dag;
4 zelfs de kinderen zijn stug van aangezicht en verstokt van hart. Ik zend u tot hen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de Here Here.
5 En zij, of zij horen dan wel het nalaten – want zij zijn een weerspannig geslacht – zullen weten, dat er in hun midden een profeet is geweest.