1 In het zevende jaar, in de vijfde maand, op de tiende der maand, kwamen er mannen uit de oudsten van Israël om de Here te raadplegen, en zetten zich voor mij neer.
2 Toen kwam het woord des Heren tot mij:
3 Mensenkind, spreek met de oudsten van Israël en zeg tot hen: zo zegt de Here Here: zijt gij gekomen om Mij te raadplegen? Zo waar Ik leef, Ik laat Mij door u niet raadplegen, luidt het woord van de Here Here.
4 Wilt gij hen oordelen, wilt gij oordelen, mensenkind? Maak hun de gruwelen van hun vaderen bekend,