11 Ik gaf hun mijn inzettingen en maakte hun mijn verordeningen bekend – de mens die ze opvolgt, zal daardoor leven.
12 Ook gaf Ik hun mijn sabbatten als een teken tussen Mij en hen, opdat zij zouden weten, dat Ik, de Here, hen heilig.
13 Maar het huis Israëls was weerspannig tegen Mij in de woestijn; zij wandelden niet naar mijn inzettingen en verwierpen mijn verordeningen – de mens die ze opvolgt, zal daardoor leven. Mijn sabbatten ontheiligden zij ten zeerste, zodat Ik overwoog mijn grimmigheid in de woestijn over hen uit te storten ter vernietiging.
14 Maar Ik heb gehandeld ter wille van mijn naam, om die niet te ontheiligen ten aanschouwen van de volken voor wier ogen Ik hen had uitgeleid.
15 Nochtans zwoer Ik hun in de woestijn, dat Ik hen niet zou brengen naar het land dat Ik hun gegeven had, vloeiende van melk en honig – een sieraad is het onder alle landen –,
16 omdat zij mijn verordeningen verwierpen, niet naar mijn inzettingen wandelden en mijn sabbatten ontheiligden, want hun hart ging uit naar hun afgoden.
17 Maar Ik ontzag hen, zodat Ik hen niet verdierf en geen einde aan hen maakte in de woestijn.