21 Maar die zonen waren weerspannig tegen Mij; zij wandelden niet naar mijn inzettingen en onderhielden geenszins mijn verordeningen – de mens die ze opvolgt, zal daardoor leven. Mijn sabbatten ontheiligden zij, zodat Ik overwoog mijn grimmigheid over hen uit te storten, mijn toorn ten volle over hen te doen komen in de woestijn.
22 Maar Ik trok mijn hand terug en handelde ter wille van mijn naam, om die niet te ontheiligen ten aanschouwen van de volken voor wier ogen Ik hen had uitgeleid.
23 Nochtans zwoer Ik in de woestijn, dat Ik hen zou verstrooien onder de volken en verspreiden over de landen,
24 omdat zij mijn verordeningen niet opvolgden, mijn inzettingen verwierpen, mijn sabbatten ontheiligden en omdat hun ogen gevestigd waren op de afgoden van hun vaderen.
25 Toen gaf Ik hun zelf inzettingen die niet goed waren, en verordeningen waardoor zij niet zouden leven.
26 Ik verontreinigde hen door hun offergaven – doordat zij alle eerstgeborenen door het vuur lieten gaan – om hen te verbijsteren, en opdat zij zouden weten, dat Ik de Here ben.
27 Daarom, mensenkind, spreek tot het huis Israëls, en zeg tot hen: Zo zegt de Here Here: ook hiermee hebben uw vaderen Mij gelasterd, dat zij Mij ontrouw geworden zijn.