1 Het woord des Heren kwam tot mij:
2 Mensenkind, keer uw gelaat naar Jeruzalem, laat uw woorden stromen tegen de heiligdommen, profeteer tegen het land Israëls,
3 en zeg tot het land Israëls: Alzo zegt de Here: zie, Ik zàl u! Ik zal mijn zwaard uit de schede trekken en onder u uitroeien zowel de rechtvaardige als de goddeloze.
4 Omdat Ik zowel de rechtvaardige als de goddeloze onder u zal uitroeien, daarom zal mijn zwaard de schede verlaten tegen al wat leeft, van zuid tot noord.
5 En al wat leeft zal weten, dat Ik, de Here, mijn zwaard uit de schede getrokken heb; het zal daarin niet weerkeren.
6 En gij, mensenkind, zucht als een gebroken man; ja, zucht in hun bijzijn van bittere smart.