11 Ja, men liet het wetten, om het ter hand te nemen; het is gescherpt en gewet, het zwaard, om in moordenaarshand te worden gegeven.
12 Schreeuw het uit en weeklaag, mensenkind, want dit is gericht tegen mijn volk; het is gericht tegen alle vorsten van Israël; aan het zwaard zullen zij overgeleverd worden, zij en mijn volk. Daarom, sla u op de heup.
13 Want de proef is geleverd; en hoe zal het zijn, als ook de staf die veracht, er niet meer wezen zal? luidt het woord van de Here Here.
14 En gij, mensenkind, profeteer en klap in de handen, opdat het zwaard verdubbeld en verdrievoudigd worde. Moordend is dat zwaard, een zwaard van grote moord, dat om hen heen suist,
15 opdat het hart siddere en velen neergeveld worden. Bij al hun poorten heb Ik voor het zwaard een slachtplaats gemaakt. Ach, het is gemaakt om te bliksemen; het is gewet ter slachting.
16 Snijd scherp; keer u naar rechts; val aan; keer u naar links; overal waarheen uw snede gericht is.
17 En Ik zelf zal in de handen klappen en mijn grimmigheid laten uitwoeden. Ik, de Here, heb het gesproken.