27 Een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal Ik ze maken. Maar ook zo zal het niet blijven. Totdat hij komt, die er recht op heeft en aan wie Ik het geven zal.
28 Gij mensenkind, profeteer en zeg: Zo zegt de Here Here van de Ammonieten en van hun gesmaad; zeg: zwaard, zwaard, ontbloot om te slachten, gewet om toe te slaan, om te bliksemen –
29 terwijl men voor u bedrieglijke dingen schouwt en u leugen waarzegt – om u te zetten op de halzen van goddelozen, onheiligen, wier dag komt ten tijde van de eindafrekening –!
30 Steek het zwaard weer in de schede. In de plaats waar gij geschapen zijt, in uw land van herkomst zal Ik u richten.
31 Ik zal mijn gramschap over u uitstorten; met het vuur van mijn verbolgenheid zal Ik tegen u blazen en u overgeven in de macht van redeloze mensen die verderf smeden.
32 Voedsel zult gij zijn voor het vuur; midden in het land zal uw bloed stromen, en aan u zal niet meer gedacht worden, want Ik, de Here, heb het gesproken.