7 Want het vergoten bloed blijft in haar; op een kale rots heeft zij het gestort; zij heeft het niet op de aarde uitgegoten om het door stof te doen bedekken.
8 Om grimmigheid te verwekken en wraak te nemen heb Ik het vergoten bloed op een kale rots gestreken, zodat het niet bedekt kon worden.
9 Daarom, zo zegt de Here Here: wee de bloedstad! Ik zelf wil de vuurhaard groot maken.
10 Maak een grote stapel hout; ontsteek het vuur; laat het vlees gaar worden, doe het vleesnat koken, laat de beenderen verbranden.
11 Zet de pot leeg op de kolen, dat hij heet wordt en zijn koper gloeiend, opdat wat er onrein in is, wegsmelte en de roest verdwijne.
12 Hij heeft alle moeite vergeefs doen blijven, zijn dikke roestlaag ging er niet af; in het vuur met zijn roest!
13 Om uw ontuchtige onreinheid, omdat Ik u heb willen reinigen, maar gij u niet reinigen liet, daarom zult gij niet meer rein worden van uw onreinheid, totdat Ik mijn grimmigheid tegen u heb laten woeden.