6 Want zo zegt de Here Here: Omdat gij in de handen geklapt en met uw voeten gestampt hebt en u vol bitter leedvermaak vrolijk gemaakt hebt over het land van Israël,
7 daarom, zie, Ik strek mijn hand tegen u uit, en zal u ten buit geven aan de volken, u uitroeien uit de natiën en u doen verdwijnen uit de rij der landen; verdelgen zal Ik u. En gij zult weten, dat Ik de Here ben.
8 Zo zegt de Here Here: Omdat Moab en Seïr gezegd hebben: zie, het huis van Juda is als alle andere volken,
9 daarom, zie, Ik zal de berghellingen van Moab doen blootliggen, zodat er geen steden meer zijn, geen enkele uitgezonderd – het sieraad des lands: Bet-Hajjesimot, Baäl-Meon en Kirjataïm.
10 Aan de stammen van het Oosten zal Ik het in bezit geven, tezamen met het gebied der Ammonieten, zodat onder de volken niet meer aan de Ammonieten gedacht zal worden,
11 en Ik aan Moab gerichten voltrekken zal; en zij zullen weten, dat Ik de Here ben.
12 Zo zegt de Here Here: Omdat Edom wraakzuchtig gehandeld heeft tegen het huis van Juda, en het een zware schuld op zich geladen heeft door zich op hen te wreken,