8 Uw dochters op het vasteland zal hij met het zwaard doden. Hij zal tegen u een schans oprichten, een wal opwerpen en een schilddak opstellen.
9 Het gebeuk van zijn stormrammen zal hij tegen uw muren richten en uw torens met zijn breekijzers afbreken.
10 De menigte van zijn paarden zal u met stofwolken overdekken. Van het rumoer der ruiters, der wielen en der strijdwagens zullen uw muren schudden, als hij uw poorten binnentrekt, zoals men binnentrekt in een veroverde stad.
11 Met de hoeven zijner paarden zal hij al uw straten stukstampen; uw inwoners zal hij met het zwaard doden, uw sterke zuilen zullen ter aarde vallen.
12 Uw bezit zullen zij roven en uw handelswaren buitmaken, uw muren omverhalen, uw kostbare huizen afbreken, uw stenen, balken en puin in het water werpen.
13 Ik zal een einde maken aan het geklank van uw liederen, het geluid van uw citers zal niet langer worden gehoord.
14 Ik zal u maken tot een kale rots; een droogplaats voor netten zult gij worden, gij zult niet meer worden herbouwd. Want Ik, de Here, heb het gesproken, luidt het woord van de Here Here.