1 Het woord des Heren kwam tot mij:
2 Gij, mensenkind, hef een klaaglied aan over Tyrus,
3 en zeg tot Tyrus, dat gelegen is aan de toegangen tot de zee, dat als de koopstad der volken op vele kustlanden handel drijft: zo zegt de Here Here:Tyrus, gij dacht:volmaakt schoon ben ik.
4 Midden in zee lag uw gebied,uw bouwmeesters maakten u van een volkomen schoonheid.
5 Cypressen van de Senir wendden zij aanvoor de bouw van uw gehele romp;een ceder haalden zij van de Libanonom er uw mast van te vervaardigen.
6 Eiken van Basan gebruikten zijom uw roeiriemen te maken.Uw dek maakten zij van ivoor, gevat in dennehoutuit de kustlanden van de Kittiërs.
7 Kleurig geborduurd fijn linnen uit Egyptewas uw zeildoek:tot zeil diende het u.Blauwpurper en roodpurper uit de kustlanden van Elisawas uw dektent.