14 En Ik zal een keer brengen in het lot der Egyptenaren en hen doen terugkeren naar het land Patros, naar hun land van herkomst, en daar zullen zij een onbeduidend koninkrijk zijn.
15 Het zal het onbeduidendste onder de koninkrijken zijn, zodat het zich niet meer boven de volken verheffen kan. Ik zal hen klein maken, zodat zij niet heersen over de volken.
16 Dan zal het niet meer het vertrouwen kunnen uitmaken van het huis Israëls, een vertrouwen, dat aan schuld herinnert, wanneer zij zich achter hen scharen. En zij zullen weten, dat Ik de Here Here ben.
17 In het zevenentwintigste jaar, in de eerste maand, op de eerste der maand, kwam het woord des Heren tot mij:
18 Mensenkind, Nebukadressar, de koning van Babel, heeft zijn leger een zware strijd laten voeren tegen Tyrus: alle hoofden zijn kaal geworden en alle schouders ontveld, maar noch hem noch zijn leger is uit Tyrus enig loon ten deel gevallen voor de strijd die hij daartegen gevoerd heeft.
19 Daarom, zo zegt de Here Here, zie, ik ga aan Nebukadressar, de koning van Babel, het land Egypte geven, om daaruit de rijkdom weg te voeren, buit te behalen en roof te plegen: dat zal het loon zijn voor zijn leger.
20 Als vergoeding voor zijn dienst zal Ik hem het land Egypte geven, want zij hebben voor Mij gewerkt, luidt het woord van de Here Here.