7 Maar het huis Israëls zal naar u niet willen luisteren, omdat zij naar Mij niet willen luisteren, want het gehele huis Israëls heeft een hard voorhoofd en een stug hart.
8 Zie, Ik maak uw gezicht even hard als het hunne, en uw voorhoofd even hard als het hunne.
9 Als diamant, harder dan steen, maak Ik uw voorhoofd; vrees hen dan niet en wees niet beangst voor hun blik, want zij zijn een weerspannig geslacht.
10 Hij zeide tot mij: Mensenkind, neem al de woorden die Ik tot u spreken zal, in uw hart op en hoor ze aan met uw oren.
11 Ga, begeef u naar de ballingen, uw volksgenoten, spreek tot hen en zeg hun: Zo zegt de Here Here –; of zij horen dan wel het nalaten.
12 Toen hief de Geest mij op, en ik hoorde achter mij het geluid van een geweldig gedruis – geprezen zij de heerlijkheid des Heren in zijn woonplaats –:
13 het geruis van de vleugels der wezens, die elkander raakten, en het geratel der raderen daarnevens; het geluid van een geweldig gedruis.